|
Over de postercampagne |
In januari 2005 startte CJO met de Nederlandse Spoorwegen een campagne om stationsbezoekers bewust te maken van het gebruik van treinen voor deportaties van Joden en anderen in de Tweede Wereldoorlog. Dit gebeurde in het kader van 60 jaar Bevrijding. Op 66 NS-stations werden posters opgehangen. Klik hiernaast voor de website van CJO of kies een onderwerp in het uitklapmenu voor meer informatie. |
Uit: ‘Ze waren onder ons’, J. Bottema
Voorspel van de latere deportaties waren de evacuaties van de Joden in de provincie naar Amsterdam.
De eersten die werden geëvacueerd waren de Joden te Zaandam. Op 17 januari 1942 vertrokken zij naar Amsterdam, terwijl 98 staatloze Joden meteen naar Westerbork gingen. Vervolgens kwam Hilversum aan de beurt, gevolgd door Utrecht en Arnhem, waar 13 Joodse gezinnen vertrokken. Daarna kwamen de kustgebieden aan bod. Blijkbaar had de bezetter daar iets onzaligs van de Joodse burger te verwachten.
Zandvoort zag haar Joden vertrekken, Medemblik, plaatsen in Zeeland en op het evacuatielijstje van ‘Hauptsturmfuhrer’ Wöhrlein kwam Delfzijl ook voor.
Op maandag 9 maart 1942 kregen de Delfzijlster Joden op de namiddag de aanzegging dat ze zich woensdag 11 maart om twee uur bij het station moesten melden voor vertrek naar Amsterdam. Alleen draagbare bagage mocht worden meegenomen en verder fl. 100,- per persoon. Maandag de 92 maart was een kritieke dag geweest. Die dag vond er een telefoongesprek plaats tussen een vertegenwoordiger van de gewestelijke politiepresident en burgemeester van Julsingha. Van Julsingha werd toen meegedeeld dat de volgende dag, dinsdag de 10e maart, alle zieke en gezonde Joden uit de gemeente naar Groningen moesten vertrekken. Om twee uur dienden zij op het station te Groningen aanwezig te zijn bij de goederenloods waar een trein gereed zou staan voor Westerbork. Voor zieken die niet konden lopen, mocht voor vervoer van huis naar het station, gebruik worden gemaakt van een auto. Joden, die gehuwd waren met een niet-Jood mochten blijven. Was dit bevel ten uitvoer gebracht dan had dit zondermeer betekend dat een aantal Joodse burgers die later in Amsterdam wegen wisten te vinden om terug te keren, eveneens kansloos waren geweest. Zag Van Julsingha het grote gevaar dat voor zijn Joodse inwoners dreigde? En wat kon hij doen?
Diezelfde maandag, waarschijnlijk na het telefoongesprek, ontving de burgervader een vertegenwoordiger van de ‘Sicherheitspolizei’ te Amsterdam. De uitkomst van het gesprek dat plaats vond was, dat van het aanvankelijke voornemen werd afgezien. Waarschijnlijk vond er telefonisch overleg plaats met Amsterdam. In een brief aan de secretaris-generaal van het departement van Binnenlandse zaken deelt van Julsingha nog dezelfde dag mee: ‘dat registratie plaats vindt van alle Joden en half-Joden in de gemeente Delfzijl. Zij worden a.s. woensdag met hun gezinnen naar Amsterdam overgebracht. Bezittingen worden na inventarisatie verzegeld.’
Aan velen is de ‘Exodus’ der Joden ongemerkt voorbij gegaan. Zij hadden binnen de samenleving waarschijnlijk geen of nauwelijks contacten met hen. Maar er waren ook vriendschappen, soms diepgeworteld, waarvan die dinsdagavond een stille getuige was. Maar ook de woensdag getuigde van sympathie. Vanaf de Meedhuizerweg liep vrouw Rendering met haar buurvrouw Alie Cohen in de richting van het station. Bij het Afwateringskanaal zei Alie: ‘Ik heb het lef nait, aanders verdronk ik mie hier’. Voelde zij wat haar te wachten stond?
In Heveske spande boer Homme Doornbos ‘van ’t klooster’ de bles voor de brik. Dit op verzoek van Roelf Rijnsbergen uit Weiwerd. Doornbos was als een der weinigen nog in het bezit van een vervoermiddel. Hun huisgenoot, de negentienjarige Jaap van Voorst uit Ede, was koetsier van de brik waarmee hij de familie Pels uit Weiwerd naar het station reed; dit tot ergernis van de Duitse militairen daar. Komke Nieweg uit het ‘Steegje’ liep met een blauwgeruite plunjezak op de schouder samen met zijn zuster naar het station. Stadsomroeper Harm Wiegman liep met hen mee.
Voor de ramen van de gezusters Veldman nam Komke, beleefd als hij was, nog even zijn hoed af als afscheidsgroet. In dezelfde straat zag architect Albert van Dijk zijn overbuurman, de ruim tachtigjarige Jacob Pels met zijn koffertje de deur uitkomen. Dit beeld greep Van Dijk aan. Hij holde de deur uit, greep de oude Jacob het koffertje uit de hand en liep demonstratief met hem mee.
Geesje Scherphuis bracht Hanna de Jonge met haar kinderen naar het station. Bij hotel ‘Dik’ werd Geesje tegengehouden. Het publiek mocht niet verder. Het terrein voor het station was afgezet. Maar Geesje was niet tegen te houden en ondanks alle waarschuwingen door de marechaussee bracht ze haar vrienden tot op het perron waar afscheid werd genomen. Dit werd ook gedaan door de dienstdoende agenten, waaronder Van Klaveren, Veldhuis en Brunsting. Men kende elkaar maar al te goed. Van Klaveren werd nadien kwalijk genomen dat hij zich op uitdagende wijze van de Joden ‘verabschiedet hatte’. In een later stadium zou hij daarvoor bij de Rijkscommissaris te Leeuwarden ter verantwoording worden geroepen. Het liep evenwel met een sisser af.
Om precies 27 minuten na twee ging het fluitje en zette de trein zich moeizaam in beweging.
Handen wuifden uit de raampjes. Naast de spoorbaan, op het Biessumerlaantje, wuifden vele, vele handen terug. ‘Delfzielsters’, die ‘Delfzielsters’ uitgeleide deden. De loc zette meer vaart, met achter zich een kostbare lading op weg naar een onzekere toekomst.
Een laatste levensteken werd 17 oktober 1943 te Westerbork door Nathan Pels met een stukje potlood op een briefkaart geschreven. Tijdens het transport van Westerbork naar de grens werd het kaartje in de buurt van Haren door de spleten van een veewagen uit de trein geworpen. Het berichtje, bestemd voor Nathan’s zuster Flora en zijn zwager Flip Niehof, werd langs de spoorbaan gevonden en in Haren gepost.
‘Beste familie,
Zooals jullie zeker al wel gehoord hebben zijn we van (voor) 14 dagen naar Westerbork gestuurd en we vertrekken de 18e oktober, dus morgen naar het buitenland. We hopen dat het van korte duur moge zijn, en dat wij elkander spoedig onder betere omstandigheden weer mogen zien.
De hartelijke groeten van moeder, Maurits en van mij. Hartelijke groeten,
Nathan’ |
|